Uit een recente enquête van De Groene Koers onder 364 bedrijven in de bouw-, infra- en groensector blijkt dat de transitie naar schoon en emissieloos bouwen (SEB) nog moeizaam verloopt. Hoewel ruim de helft van de ondervraagden ten minste één emissieloos materieelstuk bezit, is slechts 40% erin geslaagd om in 2024 een project (deels) emissieloos uit te voeren. Slechts 3% deed dit volledig emissieloos.
Een belangrijke belemmering is de beperkte duurzame uitvraag door opdrachtgevers, met name gemeenten. Van de bedrijven die voor gemeenten werken, ervaart slechts 18% een vraag naar ZE-materieel. Ook ontbreekt het vaak aan een passende vergoeding voor de meerkosten; meer dan de helft van de respondenten vindt de compensatie hiervoor onvoldoende.
De hoge aanschafkosten van ZE-materieel vormen voor 70% van de bedrijven de grootste belemmering. Vooral mkb-bedrijven zien deze kosten als een struikelblok, terwijl grotere bedrijven vaker wijzen op een laag rendement. Daarnaast wordt de laadinfrastructuur als ontoereikend ervaren door 58% van de respondenten.
De subsidieregeling SSEB blijkt in de praktijk slechts beperkt effect te hebben. 61% van de respondenten maakt er geen gebruik van, vaak omdat er geen perspectief is op duurzame opdrachten of vergoeding. Vooral grote bedrijven benutten de regeling; kleinere ondernemers blijven achter.
Ondanks de uitdagingen overweegt een deel van de bedrijven om in 2025 ZE-materieel aan te schaffen. Redenen zijn onder meer de bedrijfsvisie (21%), toenemende vraag van opdrachtgevers (20%) en concurrentiekracht (19%).
De transitie naar schoon en emissieloos bouwen stokt door een gebrek aan regie, onvoldoende stimulansen vanuit opdrachtgevers, financiële obstakels en netcongestie. Opdrachtgevers, met name gemeenten, zullen dus veel actiever duurzaam materieel moeten gaan uitvragen én vergoeden waarmee de ondernemer het benodigde perspectief krijgt om te investeren in duurzaam materieel.